Skip to main content
0 - 5 jaar

Jonge kinderen

Onderzoek en/of therapie bij jonge kinderen gebeurt in nauw overleg met de ouders en indien gewenst school of andere hulpverleners. Afhankelijk van de problematiek of de resultaten van het onderzoek kan het aangewezen zijn om een therapie op te starten met het jonge kind. Bij deze doelgroep is het soms aangewezen om de therapie via ouderbegeleiding te laten verlopen. Als ouder leer je dan bvb hoe je je kind extra kan stimuleren bij een vertraagde ontwikkeling of hoe je je thuis kan aanpassen aan de noden van je jonge kind. Voor jonge baby’s hebben we ook een uitgebreid aanbod bij onze pediatrische kine.

AUTISME BIJ KLEUTERS

Ouders hebben soms de ervaring dat ze al lang merken dat er iets is met hun kleuter. Sociale contacten lopen niet vlot, oogcontact is vreemd, taal neemt men letterlijk, het kind stelt gedragsproblemen, voelt zich niet begrepen door de anderen en begrijpt zijn vriendjes niet. Een onderzoek naar het vermoeden van ASS is belangrijk om het kind beter te begrijpen. Bij diagnosestelling kan de school over extra hulpmiddelen beschikken.

AUTOGENE DRAINAGE BIJ BABY EN KLEUTERS

Ademhalingskinesitherapie wordt vaak voorgeschreven bij baby’s en kinderen met vastzittend slijm in de longen of luchtwegen, waardoor er ademhalingsmoeilijkheden kunnen voorkomen door verlaagde longcapaciteit. Vaak is het moeilijk om deze slijmen efficiënt op te hoesten. Door middel van autogene drainage en andere ademhalingstechnieken kan dit slijm geëvacueerd en opgehoest worden vanuit de kleine, diepe longblaasjes.  Verder kan het reinigen van de bovenste luchtwegen via neusspoelingen ook aangeleerd worden om het genezingsproces te bevorderen en nieuwe infecties te voorkomen.

Vaak voorkomende luchtwegenaandoeningen waarbij ademhalingskinesitherapie van toepassing kan zijn: bronchitis, astma, mucoviscidose, RSV, longontsteking,

EMOTIONELE PROBLEMEN BIJ KLEUTERS

In deze leeftijdsfase zet het kind zijn eerste stappen in het zelfstandig worden. Vanuit de almachtige status die hij als baby heeft gekregen wordt hij geconfronteerd met de huisregels, de maatschappij regels, de schoolregels…Deze confrontatie bezorgt het kind heel wat spanningen en gevoelens van angst en verdriet. Voor ouders is het soms niet evident hoe men met deze spanningen kan omgaan. Het is in deze periode dat er bij veel kinderen angststoornissen ontstaan. Angst om in de steek gelaten te worden, angst om te gaan slapen, angst voor beschadiging…

ANGSTSTOORNIS

Angst komt bij  alle kinderen voor en is een normaal gevoel. Angst overvalt je en is belangrijk om het te beleven. Angst geeft ons aan dat er gevaar dreigt. Het zijn als de waarschuwingslampjes op een dashboard van een auto. Wanneer de waarschuwinglampjes blijven branden heb je een ernstig probleem. Wanneer een kind zeer veel angst heeft, de angst gedurende lange tijd blijft bestaan, het kind personen of situaties vermijdt, het kind lijdt onder angst dan spreken we over een angststoornis. Diverse symptomen zoals buikpijn, hoofdpijnbedplassenslaapstoornisssen … kunnen tekenen zijn van de angststoornis. De meest voorkomende angsten in de kleuterleeftijd zijn scheidingsangst, fobieën, slaapstoornissen en sociaal vaardigheidsprobleem.

SCHEIDINGSANGST

Na de geboorte ontstaat er een symbiose tussen het kind en zijn ouder. Het kind voelt zich geborgen en kan vertrouwen leggen in de andere. Dit vertrouwen leggen in de andere, in zijn nabije omgeving is zeer belangrijk voor het ontwikkelen van een goede hechting en het ontwikkelen van een relatie met de andere. Het is de basis voor het ontwikkelen van een goed zelfvertrouwen. Wanneer de omgeving voor het kind niet zo veilig is, m.a.w. wanneer er steeds wisselende normen gehanteerd worden, wanneer de leefwereld onduidelijk is voor het kind, wanneer het kind  pedagogisch verwend wordt… bestaat de kans dat kinderen het moeilijk hebben om zich te differentiëren van de andere, om de ouder los te laten en een eigen persoon te worden. Het kind maakt dan meer kans op slaapstoornissen, angst om naar school te gaan,...

FOBIEEN

Sommige kinderen ontwikkelen een bepaalde fobie. Een fobie is een angst voor een bepaalde situatie of voor een bepaald dier of een bepaald voorwerp. Veel fobieën worden van ouder op kind overgedragen. De moeder is zeer bang van een hond en via modelling zorgt ze er onbewust voor dat haar kind ook een hondenfobie ontwikkelt. Afhankelijk van de ernst van de fobie is een behandeling aangewezen.

SLAAPSTOORNISSEN

Voor kinderen is de nacht beangstigend. Het is een tijdsmoment waarbij ze alleen zijn. Voor het slapen gaan  nemenze met het nodige ritueel afscheid van hun ouders ook al vertoeven ze in hetzelfde huis. Het kind gaat over van het wakkere leven naar het leven van de droom waar ouders niet aanwezig zijn. Het kind gaat de nacht in, een nacht vol mysterie van monsters, heksen en spoken. Voor sommige kinderen is dit alleen zijn en dit mysterie te beangstigend en ontwikkelen ze slaapstoornissen.

SOCIAAL VAARDIGHEIDSPROBLEEM

Kinderen en jongeren staan dagelijks in contact met hun leeftijdsgenoten.  Kinderen die erg introvert zijn of moeite hebben met sociale vaardigheden lopen het risico moeilijk vrienden te maken en te houden.  Ze komen minder op voor hun mening, zijn vaak te volgzaam omdat ze zelf weinig initiatief durven nemen.  Het gevaar dat ze een negatief zelfbeeld ontwikkelen, weinig zelfvertrouwen hebben en zich terugtrekken is dan ook reëel.

Anderzijds zijn er ook kinderen die grenzeloos gedrag stellen, zich niet kunnen inleven en te weinig rekening houden met anderen. Ook deze kinderen hebben problemen met hun sociale vaardigheden.

In beide gevallen zijn deze kinderen en jongeren gebaat met een individuele therapie die zich richt op sociale vaardigheden.  Hierbij wordt steeds vertrokken van de concrete situaties die ze dagelijks zelf meemaken.

GEDRAGSPROBLEMEN BIJ KLEUTERS

De peuter komt vanuit zijn immobiele positie als baby plots in een wereld terecht die hij kan verkennen. Hij wil alles leren kennen. Hij stelt allerlei vragen, het is de leeftijd van waarom? Wat? Wie? Hij komt ook in aanvaring met regels. Hij mag niet overal kruipen of lopen, hij mag niet overal aankomen. Veel peuters reageren hier met de nodige koppigheid  en hyperactief gedrag. Deze fase noemen we dan ook de koppigheidsfase. Als ouder is het soms niet duidelijk hoe je het best reageert op deze koppige peuter. Moet je hem toegeven of moet je strikt je regel blijven toepassen. Moet je compromissen sluiten of helemaal niet. Moet je straffen of belonen?…

De peuter is ook op motorisch vlak in volle ontplooiing. Gezien ook zijn taal nog niet volledig ontwikkeld is reageren peuters nogal dikwijls veel op een non-verbale wijze. Hyperactief en agressief gedrag zien we dan ook bij sommige peuters veel voorkomen.

Een veelvuldig  voorkomend probleem in de kleuterfase is de zindelijkheidstraining. Stoelgangloslating maar ook bedplassen is voor vele ouders een nachtmerrie.

KOPPIGE PEUTER

Als baby ontwikkelt het kind almachtsfantasieën. Wanneer hij als peuter/kleuter op verkenning begint te gaan in die grote wereld ontdekt hij dat dit almachtig zijn niet meer telt. Hij wordt terecht gewezen voor verschillende zaken die hij doet. Hij mag niet meer alles doen wat hij wenst, hij moet leren groenten eten die hij maar vies vindt, enz.. De peuter/kleuter reageert met verzet en kan ook zeer koppig zijn. Sommige kinderen zijn van nature zeer sterk en vertonen een extreme koppigheid. Vele ouders ervaren dat ze nu reeds die kleine peuter niet de baas kunnen en vrezen het ergste voor de puberteit.

HYPERACTIEF EN AGRESSIEF GEDRAG

Veel voorkomende gedragsproblemen bij kleuters zijn: druk of storend gedrag, niet luisteren, ‘raar’ doen of clownesk gedrag en ruziemaken. In mindere mate komt agressief gedrag ook bij kleuters voor. Het is belangrijk na te gaan waardoor het gedrag wordt uitgelokt en in stand gehouden. Uitlokkende factoren kunnen bijvoorbeeld de onduidelijkheid van een bepaalde situatie zijn, maar ook cognitieve of emotionele problemen bij de kleuter.

BEDPLASSEN

Veel kinderen hebben problemen met bedplassen. Het zindelijk worden overdag is het eerste werk van iedere ouder met een peuter van 2-3jaar. Zindelijk zijn voor  2j 6m vinden veel ouders en leerkrachten van groot belang om het eerste kleuter of de peuterklas te kunnen starten. Voor het kind betekent het een zoveelste stap naar bedwingen en beheersen van onmiddellijke behoeften. Het is het leren ervaren welke spanningen er in zijn lichaam ontstaan en leren die spanningen verdragen. Zindelijkheid is het leren een opgebouwde spanning uit te stellen. Voor veel kinderen is dit een evident proces, voor sommigen loopt dit niet gemakkelijk. Vooral het zindelijk worden ’s nachts is vooral bij jongens soms een probleem. Waar het zindelijk worden overdag rond de leeftijd van 3 jaar normaal is mag men dit met enkele jaren verlengen vooraleer men zich zorgen hoeft te maken over het ’s nachts zindelijk zijn.

KINESITHERAPIE BIJ KLEUTERS

Psychomotorisch onderzoek

Tijdens het psychomotorisch onderzoek wordt de ontwikkeling van de motoriek onderzocht. Het onderzoek richt zich op de grove motoriek (springen, lopen, evenwicht, kracht,…) en de fijne motoriek (veters knopen, kralen rijgen, kaarten sorteren,…).Als onderdeel van de fijne motoriek wordt de schrijfmotoriek getest.W kijken naar het resultaat, het schrijfproduct en het schrijfproces, (d.i. de schrijfhouding, de pengreep en de beweging van vingers, pols en arm). Daarnaast wordt nagegaan in hoeverre het kind bewust is van zijn eigen lichaam (houding en beweging). Ook een zwakke visuele waarneming heeft invloed op de ontwikkeling van een kind. Het kan namelijk leermoeilijkheden tot gevolg hebben. Testen op dit gebied geven meer duidelijkheid. Als laatste wordt gekeken of het kind zich adequaat in de ruimte kan oriënteren en of het  in staat is die ruimte los van zichzelf te structureren.  

Psychomotorische begeleiding

Grove motoriek

Grove motoriek is een samenspel van bewegingen die uitgevoerd worden door hoofd, romp en ledematen. Bijvoorbeeld: lopen, kruipen, gaan zitten, dansen en fietsen. Voor deze activiteien heb je spierkracht, coördinatie en evenwicht nodig. Wanneer deze vaardigheden te complex zijn of onvoldoende geautomatiseerd, ondervindt het kind moeilijkheden in het dagelijks leven. Tijdens de therapie worden de bewegingen aangeleerd en ingeoefend. Het kind zal na verloop van tijd de bewegingen als geautomatiseerd ervaren en minder problemen ondervinden van zijn ‘onhandigheid’.

Fijne motoriek

Fijne motoriek zijn de bewegingen waarbij een klein gedeelte van het lichaam wordt gebruikt. Bijvoorbeeld: schrijven, knippen, nagels lakken, een sleutel in het slot steken … Hierbij zijn oog-handcoördinatie, precisie en concentratie heel belangrijk. De hersenen moeten een precieze besturing hebben over de vingers om de taak naar tevredenheid uit te voeren. De ogen controleren of het proces juist verloopt. Tijdens de therapie wordt in geval van problemen teruggekeerd naar eenvoudige vaardigheden. Vandaar wordt verder opgebouwd door aanleren en inoefenen van ingewikkeldere fijnmotorische vaardigheden.

Grafo – en schrijfmotoriek

De grafomotoriek wordt gezien als de overgang naar schrijfmotoriek. Hierbij maakt men gebruik van oefeningen waarbij de kennis van cijfers en letters niet vereist is. Grove bewegingen worden aangeleerd door middel van krijt, verf of zand. Als die beheerst worden, kan overgestapt worden naar de fijne bewegingen. Dan ziet men dat het kind effectief rijp is om te leren schrijven. Het kind is nu in staat om enkel vinger- en polsbewegingen te maken en de cijfers en letters te vormen.

Schrijfmotorische problemen kunnen zich voordoen in het motorisch geheugen of bij de echte bewegingsuitvoering. Tijdens de therapie worden een goede schrijfhouding en juiste pengreep aangeleerd. Er wordt gewerkt aan een duidelijk handschrift, dit betekent duidelijke lettervorming en letterverbinding, een goede bladspiegel en adequate snelheid.

Lichaamsbesef

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen lichaamsplan, lichaamsidee en lichaamsbesef. Alle bewegingen die we automatisch uitvoeren maken deel uit van ons lichaamsplan. Zo kunnen we in bepaalde situaties de juiste lichaamshouding aannemen of de juiste bewegingen uitvoeren zonder daarover na te denken. Bijvoorbeeld: gaan zitten op een stoel zonder daarbij na te denken. Het lichaamsidee (zelfbeeld) is het subjectief beeld dat men gaat vormen over zichzelf a.d.h.v. de ervaring en de kennis van de eigen lichamelijke en motorische mogelijkheden en beperkingen, plus de positieve of negatieve reacties die men daarop krijgt. Bijvoorbeeld: zich slecht voelen doordat gedacht wordt te dik te zijn. Het lichaamsbesef is het bewust zijn van het eigen lichaam. Het kennen van de stand van het lichaam in de ruimte, de positie van de lichaamsdelen t.o.v. elkaar en t.o.v. de ruimte, de richting, intensiteit en uitslag van de bewegingen. Bijvoorbeeld: weten hoe ver de arm uitgestoken moet worden om aan de lichtschakelaar te kunnen. Het lichaamsbesef gaat het kind verwerven via een bewustmakingsproces.

Tijdens de therapie laten we het kind "nadenken" over de opbouw van zijn lichaam en over de bewegingen die het uitvoert en de houdingen die het aanneemt in de ruimte. Wat het al "voorbewust" kende, zal het nu bewust ervaren, kennen en begrijpen. Het is voor het kind belangrijk, o.m. bij het vinden van zijn (geschiktste)schrijfhand, bij het bepalen van zijn afstootvoet en bij het leren van een nieuwe vaardigheid.

Visueel perceptie

Een kind met een zwak visueel waarnemingsvermogen heeft meestal leermoeilijheden tot gevolg. Het gevolg van een zwak zicht kunnen schrijfmotorische moeilijkheden, leesmoeilijkheden en zelfs dyslexie en dysorthografie zijn. Tijdens de therapie wordt o.a. gewerkt aan een goede oog-handcoördinatie, figuur-achtergronddiscriminatie, vormconstante herkennen, en ruimtelijk inzicht.

Ruimtelijke oriëntatie en structuratie

Ruimtelijke oriëntatie is een plaatsbepaling door het kind van zichzelf in de ruimte en het onthouden van die plaatsbepaling en richting. Ruimtelijke oriëntatie is deels erfelijk, deels aan te leren. Wanneer het kind moeite heeft om zijn plaats in de ruimte te bepalen, wordt er tijdens de therapie geleerd om grootte en afstand te leren schatten, onderlinge afstand tussen objecten te bepalen, vormconstante te kunnen behouden tijdens verplaatsing in de ruimte,…

Ruimtelijke structuratie wordt pas mogelijk wanneer het kind zich apart van de wereld rondom zich kan zien en het objecten binnen die wereld kan herstructureren. Tijdens de therapie kan het kind geoefend worden om de ruimte los van zichzelf te leren structureren.

Relaxatie

Als leren niet vanzelf gaat treden er vaak spanningssymptomen op. Er kan faalangst ontstaan. Kinderen kunnen op uiteenlopende wijze reageren: impulsief, overbeweeglijk, teruggetrokken, agressief, verkrampt, onzeker, hoofdpijn, buikpijn, … Via relaxatietechnieken leren ze hun spanning te reguleren zodat ze greep krijgen op zichzelf.

Vroege ontwikkelingsstimulatie 

De begeleiding van baby’s en peuters richt zich op de vroege motorische ontwikkeling. Deze ontwikkeling verloopt volgens bepaalde fasen, ook wel motorische mijlpalen genoemd. In elke fase ontwikkelen baby’s specifieke vaardigheden, zoals omrollen, zitten, kruipen, stappen, grijpen,... Deze vaardigheden kunnen vertraagd of verstoord verlopen.  In deze therapie stimuleren we deze ontwikkeling door al spelend  diverse bewegingen en houdingen uit te lokken. Daarnaast besteden we aandacht aan ouderinstructie, zodat u samen met uw baby en/of peuter thuis aan de slag kan.

ONTWIKKELINGSVERTRAGING BIJ KLEUTERS

Ouders ervaren soms dat hun kleuter in vergelijking met leeftijdsgenootjes achterstand hebben op het vlak van motoriek, taal, zelfredzaamheid. Het is van belang dat men vroegtijdig zijn kind aanmoedigt om bepaalde achterstand te verbeteren. De therapeuten van TOL kunnen hierbij adviseren. Eventueel kan een ontwikkelingsstimulerende therapie opgestart worden.

OPVOEDINGSPROBLEMEN BIJ KLEUTERS

Voor iedere ouder is opvoeden niet evident. Opvoeden heb je niet geleerd maar alleen ondervonden. Je hebt ervaren hoe je ouders je hebben opgevoed en je probeert de positieve elementen ervan toe te passen en de negatieve te veranderen. Je overlegt met je partner die vanuit een ander opvoeding zijn beeld gevormd heeft over opvoeden. Deze twee opvoedingsbeelden treden soms in conflict en maakt het opvoeden op een eenduidige en gestructureerde wijze soms moeilijk.

In de Tol wordt in overleg met beide ouders nagegaan hoe men nu opvoedt en welke moeilijkheden men hierbij ervaart. Belangrijk hierbij is dat men zichzelf in vraag kan stellen. Bereidheid tot introspectie is dan ook noodzakelijk.

PROBLEMEN MET AUTOMATISERING

Automatisering (oproepsnelheid) speelt een grote rol bij het goed kunnen lezen. Een kind moet niet alleen weten welke klank bij welk teken hoort (en omgekeerd) maar het moet deze kennis ook vlot en goed kunnen oproepen en reproduceren.

Kenmerken :

  • heeft problemen met het aanleren van willekeurige associaties en met de automatisatie ervan
  • heeft het moeilijk om instructies of aanwijzingen op te volgen
  • heeft het moeilijk om namen van personen of plaatsen te leren
  • heeft het moeilijk om de woorden van versjes of liedjes te onthouden
  • heeft problemen met het leren van een andere taal
PROBLEMEN MET FONOLOGISCH BEWUSTZIJN (spraakklank-bewustzijn).

Fonologisch bewustzijn is het inzicht in de klankstructuur van een taal. Het is het vermogen om alle klanken binnen woorden te (leren) onderscheiden. Vervolgens wordt er aan elke klank een teken gekoppeld. Foneembewustzijn is één van de bouwstenen van het leesproces.

Kenmerken :

  • begrijpt geen rijmen, houdt er niet van
  • herkent niet dat woorden met eenzelfde klank kunnen beginnen
  • heeft het moeilijk om het aantal syllaben te tellen in gesproken woorden
  • heeft het moeilijk mee te klappen of te stampen met liedjes/versjes
  • vertoont problemen met het leren van klank/letter overeenkomsten
PROBLEMEN MET TAALONTWIKKELING BIJ KLEUTERS

Kenmerken:

  • heeft het moeilijk om specifieke woorden op te roepen
  • spreekt aarzelend, met veel stopwoorden (“euh”, “weet je”,...)
  • heeft het moeilijk om reeksen te onthouden/op te zeggen (dagen, maanden)
  • spreekt in erg korte zinnen
  • maakt veel grammaticale fouten
  • vertoont een weinig gevarieerde woordenschat (veel weinig specifieke begrippen)
  • heeft het moeilijk om aanwijzingen te geven of iets uit te leggen (frequente hernemingen)

Ouders kunnen in TOL een ouderbegeleidingscursus volgen waarbij ze handvaten aangeleerd krijgen om in de thuissituatie de taal optimaal te stimuleren en ze een rol krijgen als co-therapeut.

SCHOOLRIJPHEID BIJ KLEUTERS

Aan het einde van de derde kleuterklas wordt verwacht dat er aan een aantal basisvoorwaarden voor lezen, rekenen en schrijven voldaan is om de overstap naar het eerste leerjaar vlot te laten verlopen. Men kan bij ons terecht om enerzijds zicht te krijgen of deze voorwaarden al dan niet voldaan zijn en anderzijds om deze vaardigheden te stimuleren zodat een vlotte lees-, reken- en spellingsstart gemaakt kan worden in het lager onderwijs.

Onderstaande problemen kunnen zich voordoen bij kleuters waarvan de schoolrijpheid vertraagd verloopt.

SOCIALE MOEILIJKHEDEN BIJ KLEUTERS

Kinderen en jongeren staan dagelijks in contact met hun leeftijdsgenoten. Kinderen die erg introvert zijn of moeite hebben met sociale vaardigheden lopen het risico moeilijk vrienden te maken en te houden.  Ze komen minder op voor hun mening, zijn vaak te volgzaam omdat ze zelf weinig initiatief durven nemen.  Het gevaar dat ze een negatief zelfbeeld ontwikkelen, weinig zelfvertrouwen hebben en zich terugtrekken is dan ook reëel.

Anderzijds zijn er ook kinderen die grenzeloos gedrag stellen, zich niet kunnen inleven en te weinig rekening houden met anderen. Ook deze kinderen hebben problemen met hun sociale vaardigheden.

In beide gevallen zijn deze kinderen en jongeren gebaat met een individuele therapie die zich richt op sociale vaardigheden. Hierbij wordt steeds vertrokken van de concrete situaties die ze dagelijks zelf ervaren.

STEMSTOORNISSEN BIJ KLEUTERS

Heesheid of stemverlies kunnen zowel een organische als een functionele oorzaak hebben. Tot de organische oorzaken rekenen we bijvoorbeeld stembandverlamming en strottenhoofdkanker. De functionele oorzaken zijn verkeerd stemgebruik (foutieve stem­techniek) of stemmisbruik (veelvuldig roepen). Deze functionele stemstoornissen kunnen ook aanleiding geven tot een organische afwijking, zoals bijvoorbeeld stembandknobbels. Heel wat beroepsspre­kers  zoals leerkrachten krijgen in hun loopbaan te maken met stemstoornissen. De logopedist bouwt het foutief stemgedrag af en leert het juiste stemgedrag weer aan. Na operatief verwijderen van de stembanden bij strottenhoofdkanker leert de logopedist de patiënt weer spreken met een stemprothese. Ook bij een stem­bandverlamming kan logopedie het herstel gunstig beïnvloeden.